In het verleden had ieder perceel en ieder gehucht een naam. De meeste namen hebben te maken met de hoogteligging ofwel het gebruik van het perceel als akker, weide, hooiland, moeras of heide. De grote hoeveelheid heide en moerasnamen in de omgeving van Gijzenrooi geven aan dat de meeste gronden nog onontgonnen waren. Namen als Laar (Laarstraat in Geldrop), Goor (Braakhuizen in Geldrop), Broek (Hulsterbroek), Putten (bij Riel) en Zigge (Gijzenrooise Zigge) wijzen op moerasgrond.
De namen van de gehuchten verraden eveneens het een en ander over de oorsprong van het dorp. Zo is Riel afgeleid van Rielle of Rietlo. Lo betekent een open plek in het bos.
De naam Gijzenrooi wijst op een ontginning in het bos. Plaatsnamen die eindigen op Rode komen in deze streek vrij veel voor (Sint Oedenrode, Nistelrode). Gijsen wil zeggen dat de ontginning eigendom was van ene Gijsbrecht. De meeste namen eindigend op -rode dateren uit de twaalfde en dertiende eeuw.
De gehuchten Riel en Gijzenrooi lage op hoge zandruggen, zogenaamde donken of heuvels en omgeven door woeste gronden, die we grof aanduiden als de Rielse heide, de Stratumse heide en de Groote heide.
De Rielse heide werd in de eerste helft van de negentiende eeuw ontgonnen in verband met de aanleg van de Eindhovense weg. Aldaar lagen enkele zeer grote waterpartijen, waarvan er een tot 50 meter Riel naderde. Tussen Riel en de eerste huizen aan de Rielse dijk in Geldrop lag vroeger ook veel heide. Het gehucht Riel werd beschermd door grote houtwallen.
In het noorden van Riel ligt een ontginning uit de late middeleeuwen of mogelijk nog recenter, die de naam “de Braken” droeg. De oudste gronden nabij Riel zijn te herkennen aan hun bolle vorm. Dit wijst op de oude methode van plaggenbemesting. De plaggen haalde men op de heidegronden. Het vee werd zoveel mogelijk op stal gehouden, omdat het als primaire functie de mestproductie had. Vee diende verder voor de zuivel, vlees en als trekkracht. Aanvankelijk had men ossen als trekdieren. De ploegen waren in die tijd ook van een geheel andere constructie. Zij waren moeilijk te keren, bovendien waren de ossen traag. Vandaar dat men de percelen zo lang mogelijk maakte en meestal ook erg smal. Meestal treffen we percelen aan van zo’n 6 tot 10 meter breed en 150 tot 250 meter lang. De oppervlakte komt vaak overeen met een “lopense” (1/6 ha). Ook Riel kent nog dit soort percelen.
De bevolking van Gijzenrooi en Riel bestond grotendeels uit landbouwers. De pachters van de hoeven hadden de meeste grond ter beschikking. Een deel van de inwoners van de gehuchten was als knecht werkzaam bij een boer. De dagloners moesten vaak met andere zaken aan hun kost zien te komen. In Geldrop was geld te verdienen met de lakennijverheid (bijvoorbeeld als thuiswever in het gehucht) en ook de stad Eindhoven gaf enkele mogelijkheden. Gespecialiseerde bevolking als bakkers, slagers, smeden treffen we op deze gehuchten niet aan. De bevolking was direct of indirect bij de landbouw betrokken. Brood werd gebakken in een bakhuis bij de boerderij.
Tekst: Henk Lingers